|
|
Viertjes:
|
|
Serie-aanduiding:
Drietjes:
ICM-0-III: 4001 - 4007
ICM-!-III: 4011 - 4050
ICM-2-III: 4051 - 4097
Viertjes:
ICM-3-IV: 4201 - 4250
Samenstelling:
4001 - 4007: mBk 381 + AB 383 + sBk 382
4011 - 4050: mBDk 384 + AB 386 + sBk 385
4051
4201
Aantal zitplaatsen:
Drietjes: 1e klas: 35, 2e klas: 152 (4001-4007: 155)
Viertjes: 1e klas: , 2e klas: .
Bij de start van het Intercitynet in 1970 werden
vooral de hondekoppen voor dit vervoer ingezet. Voor uitbreiding en vooral
vervanging was er behoefte aan een nieuw materieeltype, dat in de jaren tachtig
het vervoer over zou kunnen nemen. Deze nieuwe generatie omvat zowel getrokken
materieel (ICR) als elektrische treinstellen (ICM). Ook was een maximum dienstsnelheid
van 160 km/h. wenselijk, gecombineerd met een redelijk hoge aanzetsnelheid.
Gekozen werd voor een drierijtuigstreinstel met slechts één
koprijtuig als motorwagen. De treinstellen zijn in de kop voorzien van een
automatisch koppelende doorloopinrichting, teneinde van het ene treinstel
door te kunnen lopen naar het andere treinstel. Door deze doorloopkop is de
cabine naar het dak verplaatst.
In zowel de tweede als de eerste klas werd een bankafstand gehanteerd
van 2 meter. De treinstellen beschikken niet over een bagageruimte, maar wel
over een expressgoedkast.
De vervolgserie wijkt op enkele punten af van de protoserie: in de mBDk zijn
twee afsluitbare postkasten ter vervanging van de expressgoedkast. Ook is
er ruimte vrijgemaakt voor het vervoer van fietsen. De conducteur heeft weer
een eigen werkruimte.
In 1988 werd besloten om een vervolgserie van 4 bakken per treinstel te bestellen.
Dit omdat een gemengd bedrijf met drie- en vierdelige treinstellen economisch
rendabeler zou zijn dan uitsluitend met drietjes. Omdat aan de eis moest
worden voldaan dat de rijtijden van een III en IV gelijk moesten blijven,
werd gekozen voor extra aangedreven assen. De koprijtuigen werden gelijk
aan de ICM-1 en ICM-2, een tweede en een eerste klas tussenrijtuig die qua
indeling bijna gelijk waren aan de ICR rijtuigen.. Het tweede-klas tussenrijtuig
kreeg één motordraaistel aan de zijde van het koprijtuig, aan
de andere zijde een loopdraaistel.
Vanaf 1994 is een begin gemaakt met het moteren van baanruimers op alle 144
koplopers. De baanruimer moet vooral voorkomen dat bij aanrijdingen op overwegen
de trein ontspoort door het onder de bak komen van het obstakel.